De vereniging. Doodsdrift overvalt Paul van Tongeren in zijn geschrift “Stoppen werkt prikkelend”. Hij is voor een snelle dood van de langzame kunst theater. In verenigingsverband tenminste. Met vreugde geeft hij kennis van het stoppen van Theater Harreé, Teektoneel en Toneelgroep Wel-Perspectief. Zijn raad aan de nog levenden: ga 10 repetitie-avonden besteden aan de evaluatie van je bestaansrecht. Ja , dat is inderdaad een geijkte manier om je groep om zeep te helpen, dat geef ik toe.
Slaat de schrik me nu om het hart als voorzitter van een theatergroep? Ga ik mij ijlings opgeven voor een cursus stervensbegeleiding? Nee hoor, ik heb toevallig gisteren de jaarvergadering geleid van ons clubje De Stukkenspelers en bevond me in een springlevend gezelschap. Dat zich opmaakt om het veertigjarig bestaan stevig te vieren met een een akterfestival en een tentoonstelling. Niks doorgaan om het jubileum te kunnen vieren, niks productiedwang. Gewoon nagaan hoe het afgelopen jaar gegaan is (echt wel evalueren dus, maar kort en krachtig), maar vooral de eigen toneeltoekomst in handen nemen en ze vormen naar je ideaal. En jezelf omvormen als de tijdgeest dat nodig maakt.
Hoe komt Paul toch aan die opvatting dat een toneelclub de dood in de pot is in theaterland?
Ik weet het niet, al zijn de voorbeelden die hij geeft misschien toch wel illustratief. Het betreft kleine clubjes rond een grote leider. Als die wegvalt, er de brui aan geeft of het niet meer op kan brengen om de kar te trekken, ja dan is dat vaak het einde van zo’n groep.
Maar zijn zulke groepen maatgevend om “de” toneelvereniging te representeren? Je kunt in elk geval ook voorbeelden geven van toonaangevende verenigingen die al heel wat jaartjes bestaan. De Plankeniers uit Bussum won afgelopen jaar het landelijk circuit. Dertig jaar geleden timmerde die groep ook al aan de weg. Toetssteen uit Amsterdam staat ook al jaren garant voor prachtige producties. En ook in onze eigen provincie bestaan voorbeelden van zulke clubs. Het Utrecht’s Toneel komt geregeld met interessante verrassingen. En ik ben maar zo vrij om ook de Stukkenspelers als voorbeeld te noemen.
Natuurlijk zijn er heel wat toneelclubs (vooral in de dorpen) die jaar in jaar uit hun blijspel of klucht brengen voor hun eigen publiek. Dat type clubs vormt zelfs de meerderheid. Maar wat is daar mis mee? Niks vind ik, ook al ontbreekt vernieuwing nagenoeg volledig. Laat ze zich alsjeblief niet opheffen. Als er – absurde gedachte, geef ik toe – alleen nog maar ad-hocproducties zouden zijn, ja dan was het amateurtheater binnen de kortste keren pas echt dood.
Twee dingen weet ik zeker:
Ten eerste: de adhocproductie die Piet als remedie noemt, is niet de oplossing. Die kan zo nu en dan prachtige resultaten opleveren, maar is vluchtig als parfum. Tenzij de adhocgroep zich gaandeweg omvormt tot een echte club.
Ten tweede: de andere medicijnen die Paul aangeeft – nieuwe regisseurs, nieuwe speelstijlen, cursussen volgen, nieuwe spelerscombinaties – zijn allemaal ook binnen het verband van een vereniging mogelijk. Mits die niet te klein is, een goede organisatiestructuur bezit en bestaat uit leden met wat spirit.
Vandaar mijn leus: leve de vereniging.